Wvggz-betrokkene maakt tevergeefs bezwaar tegen telefonisch horen in coronatijd
Samenvatting annotatie onder Rb. Alkmaar 17 juni 2020, Prg. 2020/xx m.nt. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBNHO:2020:4729).
In het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) heeft de officier van justitie om een zorgmachtiging gevraagd voor de betrokkene met een psychiatrische aandoening. De rechtbank wil haar vanwege corona niet fysiek horen, maar telefonisch of middels videoverbinding. De advocaat van de betrokkene maakt daartegen bezwaar, te meer omdat de psychiater van de instelling nog heeft bevestigd dat het fysiek horen in de inrichting op een veilige wijze kan geschieden.
Volgens de rechtbank is de waarborg van de instelling zoals verwoord door de psychiater niet de enige van belang zijnde factor als het gaat om de beoordeling of fysiek horen veilig mogelijk is. Ook vervoersbewegingen spelen daarbij een rol en dat moet allemaal op een veilige en verantwoorde manier kunnen. Bij een afweging van alle belangen dient het belang van de volksgezondheid in het algemeen, die van alle betrokkenen bij de zitting in het bijzonder en de veiligheid van de medewerkers van de rechtbank, ook met het oog op de continuïteit van de rechtspleging, het zwaarst te wegen. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat er door het telefonisch horen afbreuk wordt gedaan aan het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM.
Deze beslissing lijkt geen steun te vinden in het recht. In de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (Twc) is het mogelijk gemaakt om af te wijken van art. 6:1 Wvggz, waarin is bepaald dat de rechter de betrokkene zal horen in zijn of haar accommodatie. In art. 2 lid 1 Twc is bepaald dat het mogelijk is hiervan in verband met corona af te wijken. Daarbij is in de memorie van toelichting bij die wet overwogen, mede gezien de bijzonder kwetsbare positie van de betrokkene, dat diens belang zwaar weegt. De wetgever heeft hiertoe overwogen: “Falen alle verantwoorde pogingen tot fysiek horen, dan pas zou vastgesteld kunnen worden dat betrokkene in verband met zijn individuele omstandigheden niet in staat wordt geacht om gehoord te worden en kan worden overgegaan tot horen via telefonie, videoconferentie of andere audiovisuele transmissie.” Anders gezegd: fysiek horen blijft hier het uitgangspunt, tenzij de rechter gemotiveerd vaststelt dat dit niet mogelijk is.
In de beschikking ontbreekt een dergelijke expliciete motivering en evenmin is duidelijk waarom het standpunt van de psychiater niet wordt gevolgd. De conclusie van de rechtbank dat art. 6 EVRM niet is geschonden, lijkt derhalve onjuist, althans op zijn minst is sprake van een motiveringsgebrek.
Meer informatie over dit onderwerp? De volledige annotatie met aanvullende jurisprudentie is te raadplegen onder Rb. Alkmaar 17 juni 2020, Prg. 2020/xx m.nt. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBNHO:2020:4729) of neem contact op met ons kantoor.