Colportageweg geldt niet voor BV die feitelijk als eenmanszaak handelt

Verbintenissenrecht: Een besloten vennootschap (BV), die feitelijk als eenmanszaak handelt, kan zich niet beroepen op de (reflexwerking van de) Colportagewet.

Samenvatting annotatie van mr. P.J.M. Ros onder Kantonrechter Rechtbank Roermond 14 december 2010, Prg. 2011/61 (niet in LJN gepubliceerd) Het volledige artikel is te raadplegen op www.kluwer.nl (inloggen bij abonnementen).

Veel kleine zelfstandigen beroepen zich op de toepassing van de (reflexwerking van de) Colportagewet. Eerder heb ik in mijn annotatie onder Ktr. Breda 12 augustus 2009, Prg. 2010, 28 al verdedigd dat voor de bescherming van de zakelijke belangen van kleine zelfstandigen de Colportagewet geen ruimte biedt, maar dat aansluiting bij de mogelijkheden in het Burgerlijk Wetboek moeten worden gezocht (wanprestatie, dwaling e.d.).

In Ktr. Utrecht 7 februari 2001, LJN BP3292 bepaalde de kantonrechter de (reflexwerking van de) Colportagewet wél van toepassing op een zelfstandig ondernemer. De rechter treedt mijns inziens met deze uitspraak echter buiten het toepassingsgebied van de Colportagewet. Dat de door de ondernemer aangeboden diensten in de betreffende casus niet onmiddellijk samenhangen met de door de ondernemer bedrijfsmatig ondernomen activiteiten, is namelijk een onbegrijpelijke motivering. De ondernemer anno 2011 zou immers op de hoogte moeten zijn van de ins en outs van internet en sociale media. Van de moderne ondernemer kan en mag worden verwacht dat hij voldoende alert is bij het sluiten van overeenkomsten.

In de beide hiervoor genoemde kwesties was de situatie gelijkwaardig, maar de uitkomst volstrekt tegengesteld en dat komt de rechtszekerheid niet ten goede. Daar komt bij dat dergelijke zaken het hof in appel veelal niet bereiken, omdat het belang van de zaak onder de appelgrens ligt. Prof. P. Abas heeft deze uitspraken daarom eerder voorgelegd aan de Commissie cassatie in het belang der wet.

Inmiddels is komen vast te staan dat de cassatiecommissie van mening is dat de rechtsvraag zich leent voor behandeling bij de Hoge Raad. Wat daarvan de uitkomst ook zal zijn, het kan de belangen van de betrokken partijen ex art. 78 lid 6 RO niet meer schaden, omdat de Hoge Raad de kwesties slechts in het belang van de rechtsvorming zal toetsen.

Print Friendly, PDF & Email