Soms is de enkele stellige betwisting van de geplaatste handtekening niet genoeg om het document als bewijs te mogen negeren
Samenvatting annotatie onder Ktr. Roermond 14 oktober 2020, Prg. 2020/288 m.nt. mr. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBLIM:2020:7816).
Hasuro Holding BV wil dat gedaagde € 10.543,20 terugbetaalt uit een overeenkomst van geldlening. Gedaagde betwist echter het bestaan daarvan. De handtekening onder het document is volgens gedaagde niet van haar afkomstig. In beginsel zou de kantonrechter de bedoelde overeenkomst van geldlening nu niet als bewijs mogen aanvaarden, vgl. art. 159 lid 2 Rv en Hoge Raad 12 april 2019, Prg. 2019/183 (ECLI:NL:HR:2019:572).
De Hoge Raad heeft daarin overwogen dat art. 159 lid 2 Rv met zich brengt dat, indien de persoon aan wie een stuk als onderhandse akte wordt tegengeworpen, stellig ontkent dat de onder het stuk aanwezige handtekening van hem afkomstig is, aan het stuk geen enkele bewijskracht toekomt, zolang niet is bewezen van wie de handtekening afkomstig is. De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust volgens de Hoge Raad op degene die zich op het stuk beroept.
Echter, Hasuro heeft volgens de kantonrechter feiten en omstandigheden aangevoerd, waardoor het bestaan van de geldleningsovereenkomst wel degelijk mag worden aangenomen. Die stellingen van Hasuro zijn door gedaagde onvoldoende gemotiveerd betwist. Nu ook nog eens de ontvangst van de ingebrekestelling niet is betwist, kan het bestaan van de geldlening – ondanks de ontkenning van de geplaatste handtekening – als bewijs worden geaccepteerd. De vorderingen worden toegewezen.
Meer informatie over dit onderwerp? De volledige annotatie met aanvullende jurisprudentie is te raadplegen onder Ktr. Roermond 14 oktober 2020, Prg. 2020/288 m.nt. mr. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBLIM:2020:7816) of neem contact op met ons kantoor.