Ook onderwijsovereenkomst met universiteit inzake collegegeld moet ambtshalve aan consumentenrecht worden getoetst
Samenvatting annotatie onder Rb. Overijssel (kantonrechter Zwolle) 21 maart 2023, Prg. 2023/1115 m.nt. mr. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBOVE:2023:1115).
De Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) vordert het restant aan collegegeld van een student Geschiedenis, nadat hij een betalingsregeling niet is nagekomen. De kantonrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de (online tot stand gekomen) opleidingsovereenkomst als een consumentenovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Als dit het geval is, zal deze ambtshalve aan het consumentenrecht moeten worden getoetst.
De kantonrechter overweegt dat louter de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) van toepassing is. Nu deze wet niet de doelstelling heeft om de economische belangen van de consument te beschermen – maar enkel openbare belangen – is de Richtlijn consumentenrechten hier niet van toepassing. Nu Afdeling 6.5.2B BW dus niet van toepassing is, hoeft niet te worden beoordeeld over de EUR aan de informatieplichten heeft voldaan.
Deze beslissing vindt volgens ons geen steun in het recht. De kantonrechter ziet namelijk het zgn. Karel de Grote arrest van HvJ EU 17 mei 2018,C-147/16, ECLI:EU:C:2018:320 over het hoofd. Daarin is – kortgezegd – uitgemaakt dat ook een zgn. ‘vrije onderwijsinstelling’ als ‘verkoper’ ex art. 2 onder c Richtlijn 93/13/EEG moet worden aangemerkt, los van de vraag of er al dan niet sprake is van een winstoogmerk. In die kwestie moest de student eveneens nog een restant aan collegegeld betalen aan een hogeschool in België. Bij een dergelijke overeenkomst bestaat er volgens het HvJ EU in beginsel een ongelijkheid tussen de onderwijsinstelling en de student ‘wegens asymmetrie tussen deze partijen op het gebied van informatie en technische bekwaamheden’. Ook de collegeovereenkomst moet derhalve ambtshalve worden getoetst.
Bij de toepassing van het consumentenrecht gaat het immers om de hoedanigheid van contractpartijen, naargelang zij al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen. Niet de bedoeling van de wet, i.c. de WHW is doorslaggevend of er al dan niet ambtshalve moet worden getoetst (zie tevens rov. 63 van de conclusie van de A-G vóór het Karel de Grote arrest van 30 november 2017, ECLI:EU:C:2017:928, C-147/16).
Zie ook Hoge Raad 27 oktober 2017, Prg. 2018/1, ECLI:NL:HR:2017:2775, die in een enigszins vergelijkbare kwestie eveneens Richtlijn 93/13/EEG betrok in zijn oordeel.
Meer informatie over dit onderwerp? De volledige annotatie met aanvullende jurisprudentie is te raadplegen onder Rb. Overijssel (kantonrechter Zwolle) 21 maart 2023, Prg. 2023/1115 m.nt. mr. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBOVE:2023:1115) of neem contact op met ons kantoor.