Familierechter gaat op stoel tuchtrechter zitten en geeft advocaten veeg uit de pan

Samenvatting annotatie onder Rb. Oost -Brabant 14 december 2020, Prg. 2021/44 m.nt. mr. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBOBR:2020:6282).

Advocaten in een familiekwestie wensen een mondelinge behandeling, hoewel partijen elkaar in redelijke mate lijken te hebben gevonden. De familierechter overweegt als volgt:

Moeder is kennelijk al op enig moment na indiening van het verzoekschrift duidelijk dat een regeling in der minne tot de mogelijkheden zou moeten behoren. Voor zover dat haar niet duidelijk was, had vader dat in ieder geval na de indiening van het verweerschrift duidelijk kunnen en moeten zijn. Desondanks hebben de advocaten van partijen ervoor gekozen om het op een mondelinge behandeling aan te laten komen, in plaats van de zaak onderling te regelen. Waarom die keuze is gemaakt, is ook tijdens de mondelinge behandeling niet duidelijk geworden.

Volgens de rechter is het een kwalijke zaak dat de advocaten de zaak op zitting hebben gebracht, nu een onderlinge regeling evident eenvoudig was geweest, met name door schaarse zittingscapaciteit in coronatijd.

Blijkens de eindbeschikking heeft de vader de zorgregeling nog willen aanpassen. Ter zitting is verder tussen partijen overeengekomen dat de uitoefening van het gezag (alsnog) gezamenlijk zal worden geregeld. Dit kan erop duiden dat er op zitting stappen in onderling overleg zijn gezet, die mogelijk anders niet zouden zijn genomen. Het effect van een mondelinge behandeling moet dan ook – zeker in familiekwesties – niet worden onderschat. Dit onder druk van de situatie of een enkel woord van de rechter.

De rechter wijst op regel 5 van de gedragsregels advocatuur. Daarin is bepaald dat de advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Dat moge zo zijn, maar dit domein is exclusief voorbehouden aan de tuchtrechter ex art. 46 e.v. Advocatenwet. Bovendien bepaalt geen rechtsregel dat een partij tot een minnelijke regeling is gehouden. Blijkens Hoge Raad 2 december 2011, NJ 2011/575 (ECLI:NL:HR:2011:BT7596) en Hoge Raad 27 januari 2012, NJ 2012/77 (ECLI:NL:HR:BU7245) ten slotte mag een verzoek tot mondelinge behandeling in slechts zeer uitzonderlijke gevallen worden geweigerd. Verder is in art. 26 Rv bepaald dat de rechter nimmer mag weigeren te beslissen (zgn. ambtelijke ministerieplicht).

Meer informatie over dit onderwerp? De volledige annotatie met aanvullende jurisprudentie is te raadplegen onder Rb. Oost -Brabant 14 december 2020, Prg. 2021/44 m.nt. mr. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBOBR:2020:6282) of neem contact op met ons kantoor.

Print Friendly, PDF & Email