Een ‘gewone’ voorlopige voorziening is niet mogelijk binnen een echtscheidingsprocedure

Samenvatting annotatie onder Rb. Haarlem 9 maart 2018, Prg. 2018/260 m.nt. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBNHO:2018:2212).

Binnen een echtscheidingsprocedure verzoekt de vrouw ex art. 822 lid 1 Rv om het gebruik van de echtelijke woning gedurende de procedure, dus bij voorlopige voorziening, aan haar toe te wijzen. Dit is één van een aantal beperkte voorlopige voorzieningen die binnen het kader van de echtscheidingsprocedure kunnen worden gevraagd (zie de artt. 821 t/m 826 Rv).

Zo kunnen er – naast het gebruik van (1) de echtelijke woning – ook voorlopige voorzieningen worden bepaald over (2) de dagelijkse goederen die vader, moeder en/ of het kind gebruiken, (3) bij welke ouder het kind voorlopig zal verblijven, (4) een voorlopige kinderalimentatie (5) en/ of (6) omgangsregeling met het kind en (7) een voorlopige partneralimentatie. Dit is dus een beperkte, limitatieve opsomming van voorlopige voorzieningen bij echtscheiding.

In de genoemde kwestie Rb. Haarlem 9 maart 2018 verzocht de moeder echter ook nog een andere voorlopige voorziening, namelijk dat de vader zich zou laten uitschrijven van het adres van de echtelijke woning waarin de vrouw achterbleef. De vrouw stelde hierbij een fiscaal belang te hebben. De rechtbank wees dit verzoek af, overwegende dat een dergelijke voorlopige voorziening niet in het kader van deze procedure kan worden afgegeven, verwijzende naar onder meer Hoge Raad 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533.

Deze uitspraak van de Hoge Raad blijkt echter niet heel duidelijk over het probleem met de voorlopige voorzieningen binnen de echtscheidingsprocedure. Vermoedelijk daarom heeft Hoge Raad 31 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1414 daaraan een (voorlopig) einde gemaakt. Binnen het kader van de echtscheiding kan volgens de Hoge Raad geen andere voorlopige voorziening worden gevraagd dan de zeven hiervoor genoemde voorzieningen.

Dit alles betekent dus dat een andere voorlopige voorziening in dat verband weliswaar niet mogelijk is, maar nog wel steeds in het kader van een aparte (nieuwe) procedure in kort geding, dus náást de echtscheidingsprocedure. Dat is en blijft echter toch een omslachtige en kostbare manier van handelen. Daarom is het van belang dat de wetgever hieraan nu spoedig een einde maakt. Het moet mogelijk worden gemaakt om binnen een echtscheidingsprocedure op eenvoudige wijze ook een voorlopige voorziening te vragen voor andere klemmende zaken buiten de hiervoor genoemde wettelijke onderwerpen.

Meer informatie over een voorlopige voorziening? De volledige annotatie met aanvullende jurisprudentie is te raadplegen onder Rb. Haarlem 9 maart 2018, Prg. 2018/260 m.nt. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBNHO:2018:2212) of neem contact op met ons kantoor.

Print Friendly, PDF & Email