Al na verzending één aanmaning recht op vergoeding incassokosten

Consumentenrecht: Schuldeiser heeft al recht op de forfaitaire vergoeding aan incassokosten na verzending van slechts één enkele aanmaning.

Samenvatting commentaar onder Hof Arnhem-Leeuwarden 17 september 2013, Prg. 2013/305 m.nt. PJMR (ECLI:NL:GHARL:2013:6760).

In deze kwestie zag het hof zich gesteld voor de vraag of aanvullende incassohandelingen nodig zijn om de forfaitaire buitengerechtelijke incassokosten in rekening te mogen brengen, nadat de bedoelde ‘veertiendagenbrief’, de eerste aanmaning, is verzonden. Het hof komt tot de conclusie dat de schuldeiser al recht heeft op deze forfaitaire vergoeding ex art. 6:96 lid 4 BW, nadat hij slechts één veertiendagenbrief aan de schuldenaar heeft gezonden.

Eerder publiceerden wij op 11 april 2012 en op 5 oktober 2013 al over de nieuwe normering van de buitengerechtelijke incassokosten. Met de nieuwe wet “Normering buitengerechtelijke incassokosten” beoogt de wetgever vanaf 1 juli 2012 onredelijk hoge incassokosten voor consumenten en kleine bedrijven aan banden te leggen. Het nieuwe incassosysteem is gecodificeerd in het vernieuwde art. 6:96 lid 4 BW en in het “Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten”. Deze worden berekend aan de hand van een bepaalde staffel.

Het hof komt tot zijn oordeel op basis van hetgeen in de parlementaire geschiedenis daarover is gezegd. In de nadere Memorie van Antwoord onder E in kamerstukken 32418 in de Eerste Kamer is bepaald dat er altijd één incassohandeling is vereist, zijnde een brief waarin de schuldenaar erop wordt gewezen dat hij de vordering, eventueel met incassokosten, moet betalen. Als het om een consument gaat, dan moet in die brief worden gewezen op het feit dat hij alsnog binnen 14 dagen kan nakomen, zonder de forfaitaire incassokosten te zijn verschuldigd (dit is de zgn. ‘veertiendagenbrief’).

Overigens blijft er over deze kwestie nog veel onduidelijkheid bestaan in de lagere jurisprudentie. Daarom zijn hierover inmiddels prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld en wachten veel kantonrechters in vergelijkbare kwesties op de uitkomst hiervan, vgl. onder meer kantonrechter Lelystad 6 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:5601.

Update 27 juni 2014: Inmiddels heeft de Hoge Raad in een prejudiciële procedure de volgende noemenswaardige opmerkingen gemaakt over de nieuwe regeling (zie ECLI:NL:HR:2014:1405). Ten eerste biedt de nieuwe regeling pas recht op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten indien daadwerkelijk incassohandelingen zijn verricht. Bovendien dient er in redelijkheid voldoende aanleiding te zijn geweest voor de schuldeiser de incassohandelingen te verrichten.

Ten tweede is de schuldeiser uitdrukkelijk vrijgelaten in de manier waarop het incassotraject wordt ingekleed. Immers, de maximale hoogte van de (forfaitaire) vergoeding is uitsluitend gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom en niet aan de aard en omvang van de verrichte incassowerkzaamheden.

Ten slotte hoeft de schuldeiser ten aanzien van een consument-schuldenaar geen nadere incassohandelingen te verrichten indien hij de in art. 6:96 lid 6 BW verplicht gestelde veertiendagenbrief heeft gestuurd. De veertiendagenbrief is immers naar zijn aard ook zelf een incassohandeling. Indien de consument-schuldenaar zijn schuld niet voldoet binnen de termijn van veertien dagen, wordt hij de bedoelde incassovergoeding verschuldigd in verband met de buitengerechtelijke incassohandelingen waartoe de schuldeiser in redelijkheid kon overgaan.

Zie over dit onderwerp tevens het nieuwsbericht van 11 april 2012.

Het volledige artikel is te raadplegen bij Kluwer Navigator of neem contact op met ons kantoor.

Print Friendly, PDF & Email